Optiecontracten en voorkeurcontracten komen in de praktijk
veelvuldig voor. Zij komen dan ook tegemoet aan een maatschappelijke
noodzaak om de totstandkoming van een beoogd hoofdcontract (in zekere
mate) veilig te stellen wanneer met dit hoofdcontract nog niet kan of
wil sluiten. Waar de begunstigde bij een voorkeurcontract (enkel)
voorrang heeft tot contracteren als de belover besluit te contracteren,
heeft de begunstigde bij een optiecontract een actueel recht om het
hoofdcontract te sluiten. Sinds de inwerkingtreding van Boek 5 van het
Burgerlijk Wetboek werd aan deze contracten een expliciete wettelijke
basis gegeven (art. 5.24-5.26 BW).
Ondanks hun veelvuldige toepassing krijgen optie- en
voorkeurcontracten in de praktijk vaak te weinig aandacht in de
opstellingsfase. Diverse discussies over onder meer de geldigheid en
uitvoering ervan vinden dan ook hun weg naar de rechter. Bij gebrek aan
heldere contractuele afspraken moet men immers terugvallen op het gemeen
verbintenissenrecht. Dit boek onderzoekt of de recent ingevoerde regels
uit Boek 5 voldoende houvast bieden, aangezien de praktijk aantoont dat
de toepassing van de gemeenrechtelijke bepalingen niet altijd voor de
hand ligt. Vaak rijzen er problemen rond kwalificatie, geldigheid en de
gevolgen van deze contracten.
Dit boek licht de verschillende aspecten van optie- en
voorkeurcontracten uitgebreid toe, met bijzondere aandacht voor
toepassingen in de vastgoedsector en praktijkvoorbeelden uit andere
domeinen. Het boek biedt een algemeen vangnet bij onduidelijke
contractuele afspraken waarbij wordt geput uit rechtsvergelijkende
inzichten uit Frankrijk, Nederland, Zwitserland en Duitsland.
Achtereenvolgens wordt de kwalificatie, geldigheid, gevolgen en
beëindiging van deze contracten besproken.